Kinderen die zich terugtrekken of juist veel meer bij vriendjes willen spelen. Allemaal normale reacties als er een dierbare is overleden in de directe omgeving van een peuter of kleuter. Wanneer is gedrag bij rouw normaal en wanneer wordt het zorgelijk? We spraken met rouwbegeleider en docent bij de NSPOH Hanneke van de Plassche over hoe je als JGZ-professional omgaat met ouders en kinderen na een verlieservaring.
“Als een kind oud genoeg is om te hechten, is het ook oud genoeg om te rouwen. Vaak wordt gedacht ‘oh maar een tweejarige krijgt er niet veel van mee. Ze kunnen niet vertellen dat ze verdriet hebben.’ Ten onrechte. Een kind heeft wel degelijk door dat het op een andere manier verzorgd wordt. Of mist een bepaalde aanraking en warmte. Ze merken dat er dingen anders zijn in het gezin. Het feit dat ze er nog geen woorden aan kunnen geven, betekent niet dat ze er niets van mee krijgen. Het is heel belangrijk om kinderen mee te nemen in wat er gebeurt. Ook als ze je woorden niet begrijpen. Ze voelen de geruststelling in je stem en de toon die je aanslaat. Tijdens het verschonen kan je zeggen ‘Je hebt misschien gemerkt dat papa er weinig is he? Die moet veel in het ziekenhuis zijn. Maar opa en oma komen voor je zorgen’.”
“Kinderen die de taal wel beheersen, zijn in staat om vragen te stellen. ‘Waar is papa of mama?’ ‘Waarom ben je ziek?’. Zij rouwen in kleine stukjes omdat de capaciteit verdriet te verdragen klein is en hun begripsvermogen beperkt. Daarnaast zijn ze volop in ontwikkeling. Ze leren de taal, vriendschappen sluiten, naar school gaan. Dat gaat in razend tempo en kinderen houden daarbij niet altijd energie en ruimte over om uitgebreid te rouwen. Rouw groeit ook met de levensfases mee. Als ze ouder worden komen er weer nieuwe vragen en kunnen ze meer begrijpen.”
“Sommige kinderen worden stiller en trekken zich terug. Als één van de ouders uit het gezin overlijdt, dan heb je het als overgebleven ouder zwaar. Een kind dat dan geen aandacht vraagt, kan wel fijn zijn. Maar daar zit ook een risico in. Je kunt dan bijvoorbeeld niet goed in de gaten hebben dat het kind echt heel ongelukkig is of wat het nodig heeft. Kinderen kunnen ook juist drukker worden en ander gedrag vertonen. Ze willen meer buitenshuis afspreken met vriendjes of hebben vaker ruzie.”
“Als een kind ander gedrag vertoont, bijvoorbeeld ineens een ander kind slaan terwijl het dat daarvoor nooit deed, is dat niet meteen een reden om hulp in te schakelen. Het meeste van dit gedrag is volkomen normaal. We moeten als volwassenen niet te snel in paniek raken. Een kind kan dat interpreteren als ‘blijkbaar kan ik dit niet alleen, er is iets met me aan de hand’. Het kind moet juist bemoedigd worden: ‘Ondanks dat je iets heel groots in je leven meemaakt, tonen we samen de veerkracht om hier ook weer bovenop te komen’. Een kind zoekt manieren om met emoties om te gaan. En dat heeft tijd nodig. Kinderen zijn veerkrachtig en ze verdienen het vertrouwen van de mensen om hen heen.”
“Het kan heel zinvol zijn om een hulpvolwassene uit de eigen omgeving in te schakelen. Een oom, tante, buurvrouw, leerkracht of trainer waar zij een goede band mee hebben kun je vragen of zij eens het gesprek aan willen gaan met het kind. Of een extra knipoog of schouderklopje kunnen geven. Het zit juist in de kleine gebaren dat kinderen zich gezien voelen. Een hulpvolwassene kan wat zorg overnemen en een veilige plek bieden. Soms is de ouder in het gezin te dichtbij en vindt een kind het makkelijker om met iemand buiten het gezin te praten of om verdriet te laten zien. Kinderen beschermen ouders vaak en willen hen niet nog meer belasten met hun eigen verdriet.”
“Als een kind structureel verstoringen laat zien in de basisterreinen eten, drinken, slapen, plassen, poepen en sociale contacten is dat wel een reden om aan de bel te trekken. Als een kind niet meer wil eten of drinken, zelfstandig durft te slapen of hun hele verteringssysteem vastloopt, is dat een reden om naar de huisarts te gaan.
“Als er sprake is van een overreactie of een onderreactie spreken we van gecompliceerde rouw. Bij een onderreactie gaan kinderen het rouwen stelselmatig uit de weg. Zij willen niet naar het graf, de naam noemen of een kaarsje branden. Bij een overreactie zijn kinderen er zoveel mee bezig dat het hun dagelijks functioneren belemmert. Ze willen elke dag kaarsjes branden, altijd een bepaalde knuffel mee of niet meer met vriendjes spelen. Soms kan dit dwangmatig worden. Het is belangrijk om erachter te komen waarom ze bepaalde handelingen blijven doen. Zijn ze bang dat als ze dat niet doen, ze hun moeder of vader loslaten of vergeten? Je kan dan bevestigen dat hun moeder nog steeds bij het gezin hoort als je een dag geen kaarsje aansteekt of als je plezier maakt met vriendjes.”
“Een scheiding is ook één van de grootste verliezen die een kind mee kan maken. Je kan hetzelfde gedrag zien als bij het overlijden van iemand uit het gezin. Houvast zoeken in bepaalde rituelen kan heel rustgevend zijn voor jonge kinderen. Mits het niet steeds groter en uitgebreider wordt. Het is heel begrijpelijk dat ouders dat toelaten, omdat ze hun kind met pijn en verdriet zien en zich vaak schuldig voelen. Maar het is belangrijk om dit te begrenzen en terug te brengen naar hanteerbare proporties.”
“Ik zie kinderen zelf zo min mogelijk. Ik kijk altijd eerst of er in het eigen sociale systeem een hulpvolwassene ingezet kan worden die zich extra om het kind bekommert. Een JGZ-professional of rouwbegeleider is voor het kind een vreemde en niet per se veilig. Iemand waar een kind al een goede band mee heeft, is om die reden veel geschikter. En daarnaast zijn dat ook de mensen met wie een kind toekomst opbouwt. Niet met een professional.”
“Huisartsen geef ik altijd mee dat zij ouders zo lang mogelijk gerust moeten stellen. En benadrukken dat het normaal is dat kinderen ander gedrag vertonen en zich bijvoorbeeld terugtrekken of juist heel veel van huis willen zijn. Kinderen moeten de tijd krijgen om na een impactvolle gebeurtenis weer terug te veren. Er zelf met regelmaat over praten kan, net als het kind een vraag stellen, blijvend een opening bieden voor gesprek en een aanmoediging zijn om er over te praten.”
“JGZ-professionals wil ik ook meegeven dat zij de ouders kunnen aanmoedigen op hun intuïtie te vertrouwen. Als ze het gevoel hebben dat het niet goed gaat, sowieso aan de bel trekken bij de huisarts. Zij moeten vooral op hun intuïtie afgaan en niet het gedrag van het kind leidend laten zijn. Het ‘niet-pluis’ gevoel van ouders is altijd iets om serieus te nemen.
Meer weten over Rouw en verlies bij kinderen? Meld je aan voor de nascholing ‘Rouw en verlies in de spreekkamer van de JGZ’ van de NSPOH.