Maar liefst 26 jaar werkte bedrijfsarts Kitty Meulenbeld bij de NSPOH als opleider en adviseur. Op 1 mei 2020 ging ze met prepensioen. Door de coronacrisis kon ze helaas geen live afscheid vieren, dus stuurde ze iedereen een virtuele afscheidsgroet. Omdat we niet zomaar voorbij willen gaan aan alle kennis, mooie ervaringen en inzichten die ze opdeed in de afgelopen jaren, besloten we haar te interviewen. Samen blikken we terug op de highlights in haar loopbaan en de ontwikkelingen die ze ziet binnen het vak van de bedrijfsarts.
Die startte eigenlijk al bij mijn afstudeerscriptie over de fysieke belasting van vrouwelijke postbestellers. In die tijd waren er nauwelijks vrouwelijke postbodes, omdat het vak voor hen fysiek te zwaar zou zijn. Dat verbaasde en intrigeerde mij. Er waren toch ook vrouwelijke verpleegkundigen en boerinnen? Ik heb in 1986 een mooi veldonderzoek met hoge respons mogen uitvoeren onder vrouwelijke postbestellers in het postdistrict Amsterdam. De vrouwen gingen met zuurstofmaskers op aan de slag, zodat we de energetische belasting konden meten. De uitkomsten waren zeer geruststellend: niemand ging over de norm heen. Het vak van postbesteller kon dus gepromoot worden als prima geschikt voor vrouwen – qua emancipatie echt een doorbraak destijds! Daar ben ik nog steeds trots op. Mijn scriptie werd ook nog eens beloond met de Zielhuispenning.
Lees ook het artikel van Monique van Blijswijk: “Het is heel moeilijk te zeggen wanneer een taak te zwaar is” in Arbeidsomstandigheden (64) 1988 nr 11 pag. 675-677.
Ik ben begonnen als bedrijfsarts bij de PTT. Daarna heb ik jaren bij het NIA/ TNO Arbeid gewerkt als coördinator bedrijfsgezondheidszorg. Om in 1994 over te stappen naar de CORVU – de voorloper van de NSPOH. In eerste instantie als opleider in de brede zin van het woord. Maar de afgelopen twintig jaar heeft mijn focus gelegen op de bij- en nascholing.
Ik had zelf behoefte aan een andere blik én bij- en nascholing werd verplicht in het kader van de herregistratie. Op dat moment waren er nog helemaal geen bij- en nascholingsprojecten. Ik heb die afdeling samen met anderen mogen optuigen. Geweldig om te doen. Zelf heb ik met name modules ontwikkeld die gericht zijn op de medisch-klinische vakken. Van kernvakken zoals onder meer Astma, COPD, Huid, Hart, Orthopedie, Oncologie en Geneesmiddelen, rijvaardigheid en werk tot speciale branchemodules – bijvoorbeeld Transportgeneeskunde en modules voor artsen in de bouwnijverheid.
We wilden mensen op een efficiënte manier laten voldoen aan hun herregistratie met een interessant en leuk aanbod in de vorm van een compact, meerdaags programma, in een periode waarop het op het werk wat rustiger is. Een uitdagend programma, uitstekende sprekers, een ontspannen sfeer inclusief ruimte voor sporten, lekker eten of een museumbezoek; het kwam én komt allemaal bij elkaar in de driedaagse Summer school arbeid en gezondheid. Op een prachtige locatie op de Hoge Veluwe. Dat kost flink wat organisatie, je wilt niet alleen kennisoverdracht bieden, maar deelnemers ook trainen, bijvoorbeeld in het uitvoeren van een goed lichamelijk onderzoek en laten oefenen met acteurs, rollenspellen en communicatieopdrachten. Die variatie met een mix aan relevante onderwerpen, voor zowel de bedrijfsarts als verzekeringsarts, spreekt enorm aan: deelnemers komen uit heel Nederland maar ook uit België, Aruba en Curaçao. Jarenlang hadden we lange wachtlijsten, dus we besloten twee extra Summer schools aan te bieden – maar nóg zijn er wachtlijsten. Naast de Summer school zijn er de tweedaagse Voorjaars- en Najaarsschool. De ‘schools’ zijn wel een beetje mijn kindje. Geweldige happenings met enthousiaste deelnemers waar ik nog lang met plezier en veel voldoening op terug kan kijken.
Absoluut! Geïnspireerd door het boek ‘Zadelpijn en ander damesleed’ wilden we onderwijs geven gecombineerd met een activiteit: fietsen. Zeven jaar lang boden we de Tour de France aan, fietsen in Frankrijk langs de Loire van hotel naar hotel. ’s Ochtends een werkplekonderzoek bij verschillende typen bedrijven, dan de fiets op, ’s avonds uitwerken en onderwijs in het hotel. Vijf dagen lang intensief samenzijn met vakgenoten, kennisdelen, intervisies doen, reflecteren op jezelf en op je vak thuis, kortom geen ‘schoolreisje’ maar een volledig geaccrediteerd programma. Waarbij we ook leerden van twee Nederlandse bedrijfsartsen die daar werkten, onder meer dat in Frankrijk veel meer het accent ligt op preventie. Iets waar ik heel erg voor pleit. Bij ons in Nederland is de focus helaas verschoven door de jaren heen.
Het aspect preventie en de blik op arbeidsomstandigheden waren voor mij ooit de reden om voor dit vak te kiezen. De essentie van het vak is toch: voorkomen dat mensen ziek worden van hun werk. Worden ze dat onverhoopt toch, of hebben zij een chronische ziekte, wat moet je dan aanpassen in de arbeidsomstandigheden of in hun werk, zodat ze op een gezonde en veilige manier kunnen terugkeren of meedoen? Het accent lag vroeger veel meer op onderzoek op de werkplek en de verbetering daarvan. In die 26 jaar zie ik dat de focus verschoven is naar spreekuurbegeleiding van zieke werknemers en ziekteverzuim. Ik vind dat jammer en een verschraling van het vak. Natuurlijk is er nog steeds aandacht voor preventie bij de bedrijfsarts, maar naar mijn smaak te weinig.
Dan denk ik aan de samenwerking van bedrijfsartsen en verzekeringsartsen. Daar zit een golfbeweging in, de ene keer is die hechter dan de andere. Op dit moment zie je weer een toenadering bij deze beroepsgroepen. In mijn ogen zijn het twee verschillende vakgebieden die nooit één zullen worden in essentie. Dat is niet wenselijk en ook niet nodig. Elkaar leren kennen en begrijpen natuurlijk wél, samenwerken waar het kan, daarom besteden we daar in de opleidingen ook aandacht aan.
Een andere ontwikkeling is dat het tegenwoordig eenvoudiger is als zzp-bedrijfsarts toch de opleiding te volgen, als bedrijfsarts van de toekomst. Voorheen kon je alleen in opleiding als je in dienst was van een grote, erkende arbodienst. Veel opleidingsplekken voor specialist in de kliniek zitten snel vol, terwijl er een tekort is aan bedrijfsartsen, er is werk genoeg. Dan is het mooi dat basisartsen oog krijgen voor dit vakgebied en hierin direct een opleidingsplek hebben. We zien netwerken ontstaan van maatschappen of senior zzp-bedrijfsartsen die samen een arts in opleiding nemen. Dat is een heel traject, maar op dit moment is het al gebruikelijk dat ook zzp’ers onze opleiding volgen!
Dan is er nog de samenwerking tussen bedrijfsartsen aan de ene, en huisartsen en specialisten aan de andere kant. Die samenwerking is heel belangrijk, maar daar was lang geen aandacht voor. Ik heb in het bestuur van de NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) gezeten in de jaren 90 en toen samen met de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging) de zogenaamde PACT-projecten opgezet, waarin we huisartsen en specialisten een blik gaven op arbeidsomstandigheden. Wat betekent een bepaalde diagnose voor het wérk van iemand? Jaren later hebben we samen met een hoogleraar op ons vakgebied arbeid en bedrijfsgezondheid de Topclass Arbeid & Gezondheid georganiseerd als brug tussen kliniek en werk. Want sta je daar als geneeskundig specialist of huisarts niet meteen bij stil, dan ben je vaak al te laat om een goede re-integratie in te zetten.
Dat klopt, acht jaar geleden al heeft de NSPOH de Opleiding Bedrijfsarts & consulent oncologie opgezet. Recent las ik dat de NVKA (Nederlandse Vereniging Klinische Arbeidsgeneeskunde) samen met onze beroepsgroep NVAB gaat samenwerken met de LHV om te onderzoeken of de tijd rijp is voor een register van gespecialiseerde bedrijfsartsen, of klinisch arbeidsgeneeskundigen. Zodat je als bedrijfsarts die kankerpatiënten begeleidt in de re-integratie naar werk, een officiële aantekening kunt krijgen als ‘kaderarts – bedrijfsarts oncologie’. En zo zijn er meer specialismen te bedenken. Ik juich dit van harte toe en hoop echt dat dit gaat beklijven!
Dan wil ik nogmaals benadrukken dat ik hoop dat de kern van het vak centraal blijft staan en dat is zorgen dat mensen niet ziek worden van hun werk, bevorderen dat zij snel weer beter worden en aan de slag kunnen. Dat doe je door dat werk te kénnen, door rond te lopen op de bedrijfsvloer, te horen wat er speelt, te zien welke gezondheidsrisico’s er zijn om die dan samen op tijd te verhelpen. Dat maakt het vak ook interessanter, breder en maatschappelijk betrokken. Dit bereik je niet door bureaucratisch in je eigen spreekkamer te blijven zitten. Persoonlijk denk ik dat mensen kortdurend ziekteverzuim prima zelf kunnen regelen met hun werkgever. Daar is geen bedrijfsarts voor nodig. Besteed hieraan niet onevenredig veel tijd. De bedrijfsarts is juist nuttig voor preventie en gezondheidsbeleid in bedrijven. Dán is hij of zij echt een waardevolle adviseur en geneeskundig specialist arbeid.